blogpost,  interview

Jan schrijft een recensie. En Jan doet dat slecht.

Auteurs en recensies. Het blijft een boeiende combinatie die kan resulteren in twee extremen: ofwel heb je nog nooit een auteur zo blij gezien, ofwel durft vanaf dat moment geen enkele recensent nog een degelijk stuk tekst schrijven als hij of zij de auteur in kwestie nog moet ontmoeten.

Vanuit mijn eigen ervaring durf ik zeggen dat het soms best lastig is om een recensie goed op papier te krijgen, maar dat voor mij eerlijkheid wel belangrijk blijft (zij het wel op een opbouwende en respectvolle manier). Daar heeft een auteur zich dan bij neer te leggen. Op enkele uitzonderingen na. Wat als de recensent echt fouten maakt in zijn recensie? Een mening is uiteraard een mening en volledig subjectief, maar wat als de feiten niet kloppen?

Daarom laat ik vandaag auteur Peter Van Olmen aan het woord, schrijver van De kleine Odessa. Hij kreeg te maken met een recensie die totaal niet klopt en wil daar toch graag iets over kwijt.

Jan schrijft een recensie. En Jan doet dat slecht.

Als schrijver hoor je niet op recensies te reageren. Zoals Andy Warhol zei: ‘While critics criticize your art, make more art.’
Maar af en toe verschijnt een recensie die zo fout is, zo van de pot gerukt, dat ze niet alleen grappig is, maar tot lering kan strekken.
Dat is het geval met de recensie van Jan Van Coillie over De kleine Odessa – De val van Scribopolis boek 1, die staat te pronken op Pluizer.be.
Recensenten verdienen respect. Niemand herinnert zich de naam van een recensent – behalve de recensent en hier en daar een schrijver. Nog sneller dan die van auteurs, verdwijnen de namen van recensenten in het grote niets.
Maar er is één uitzondering: als een auteur een recensent van weerwoord dient – liefst in een pittig stukje – en zijn naam alsnog voor het nageslacht bewaart.
Lees wat volgt dus als een eerbetoon aan alle recensenten, maar vooral aan Jan, de recensent die niet recenseren kan.

Jan schrijft: ‘Peter van Olmen is duidelijk ‘gebeten’ door zijn kleine Odessa.’
Waarom die aanhalingstekens, Jan? Is gebeten een citaat? Gebruik je het woord ironisch, of zelfreferentieel? Nee? Dan hoeven die aanhalingstekens niet.
Een kleine stijlfout is een slecht begin, maar laat ons dit snel met de mantel der liefde etc., want wat volgt is pas echt leuk.
Jan schrijft: ‘Na het eerste drieluik over zijn jonge heldin start hij [dat ben ik] een tweede reeks over haar [dat is Odessa] onder de titel ‘De val van Scribopolis’’
Euh…? Ik bedoel: Jan, euh…? Over welk eerste drieluik heb je het?
Het boek dat je bespreekt, is het derde boek uit een reeks van vier boeken. Er is geen tweede reeks. Dit is gewoon het vervolg op het vorige.
Er staat toch De kleine Odessa op de kaft? Zoals bij elk boek uit de reeks. Waar haal je het dan vandaan dat ik al een drieluik geschreven heb? En veel belangrijker: wat heb ik in dat mysterieuze derde boek geschreven, dat volgens jou het eerste drieluik afsluit? Het is alsof je schrijft: ‘Na haar eerste drieluik over Harry Potter start J.K. Rowling een tweede reeks over Harry onder de titel De gevangene van Azkaban.’ Snap je hoe onzinnig dat klinkt?
Maar ik moet toegeven, ik ben benieuwd naar dat spookboek. En ik vermoed vele fans van Odessa ook.
Maar als je een spookboek tussen dit en het vorige boek fantaseert, Jan, en denkt dat dit boek het startschot is van een nieuwe, prachtige serie, hoeveel heb je dan van dit boek begrepen? Het verhaal loopt immers gewoon verder. Odessa staat in het begin van dit boek op net dezelfde plek waar ze stond op het eind van Het geheim van Lode A. Dat staat zo ook in het woord vooraf. Of heb je dat niet gelezen? Misschien dacht je dat dat niet hoefde, omdat je nog maar net dat spookboek achter de kiezen had.

Een slechter begin van een recensie is moeilijk te bedenken, maar Jan, hij schrijft vrolijk verder: ‘Net als in de eerste reeks [nee, Jan, er is geen eerste reeks] steekt ook hier de charme vooral in het spel van verwijzingen naar bekende auteurs en personages, van de gezusters Brontë tot Bram Stoker, van Dorian Gray tot Zeus.’
Ik zie Jan zo voor me zitten: potlood in de aanslag, heen en weer bladerend door het boek, hier en daar een naam noterend, om snel tot een rake observatie te komen.
Jammer genoeg voor Jan komen zowel de zusjes Brontë als Bram Stoker niet voor in het boek.
Hun namen worden vermeld, dat wel, maar ze treden niet op als personage. En ook Dorian Gray en Zeus spelen geen rol, maar worden slechts terzijde vermeld.
Beste Jan, waarom verwijs je niet naar personages die wel een rol spelen? Zoals Harry Potter? Of Ron en Hermelien? Of Elizabeth en Mr. Darcy? Personages genoeg toch? Saïdjah en Adinda? Long John Silver?
Wat vooral opvalt, is dat de namen die Jan opschrijft, allemaal uit de eerste helft van het boek komen. Terwijl de personages die ik vermeld, pas in de tweede helft van het boek opduiken. Wat de vraag oproept, Jan, of je halfweg het boek gestopt bent met lezen.
Maar ondertussen schrijft Jan naarstig verder. ‘Dat spel is vaak grappig en intrigerend en geeft voldoening als je de referenties herkent [dank je, Jan]. Tegelijk is het van het goede te veel [sorry, Jan]. Zeker jonge lezers die de verhalen waarnaar verwezen wordt niet kennen, kunnen door de overvloed aan namen in verwarring geraken.’
Hola, Jan, dat is een boude stelling.

Over welke jonge lezers heb je het? Hoe ben je daar zo zeker van? Heb je je stelling onderzocht? Heb je jonge lezers gevraagd of ze effectief in de war geraken? Of schrijf je maar wat, om je recensie te vullen?
Ik heb het dus wél gevraagd. Zowel aan lezers van negen, elf, dertien als vijftien jaar. En weet je wat die lezers zeggen, Jan? Weet je wat ze allemáál zeggen? ‘Wie is die Jan? Wie is die vent, die denkt dat wij een verhaal niet zouden kunnen volgen, omdat er veel namen in voorkomen? Die Jan beledigt ons. Dat pikken wij niet. Die Jan onderschat ons. Hij snapt niet hoe goed wij, jonge lezers, boeken kunnen lezen. Daarbij, er staat toch een namenregister achteraan in het boek? Je kan toch een naam opzoeken in de Dramatis Personae?’
Maar Jan – zich van kwaad, noch lezer bewust – schrijft lustig verder: ‘Lod. A.’, lees ik.
Eerst denk ik, Lod. A.? Dat moet een tikfout zijn. Correct is immers Lode A., de afkorting van Lodewijck Aquila, de onverschrokken kanarie wiens naam honderden malen voorkomt in de Odessa-saga. Zijn naam pronkt zelfs op de kaft van het tweede boek – Het geheim van Lode A. (het boek dat net voor Jans spookboek komt).
Maar Lod. A. blijkt geen tikfout, want Jan schrijft consequent en volhardend Lod. A.
Zijn het nu de jonge lezers, of is het Jan zelf, die het moeilijk heeft met namen? Als je zelfs de meest eenvoudige naam, die van een hoofdpersonage dan nog, niet netjes kan overpennen, lijkt het antwoord duidelijk. De veelheid aan namen brengt jonge lezers niet in de war. Ze brengen Jan in de war. Het is alsof hij een recensie schrijft over Harrie, Bob en Hermeloen. Of Bobo de Hibbit.
En de namenlijst weet Jan niet te vinden. Die staat immers achteraan in het boek. En zover is Jan nooit geraakt. Dus raakt Jan in de war en projecteert zijn verwarring op jonge lezers.

Ondertussen schrijft Jan – zijn hoofd beneveld met spookboeken, in de war door de veelheid aan namen – zichzelf verder de dieperik in: ‘Die twijfel maakt Odessa weliswaar interessanter, maar tegelijk wordt er zo vaak op teruggekomen dat ook die iets geforceerds krijgt. Dat laatste geldt ook voor andere gevoelens, bijvoorbeeld wanneer ze zelfmoord lijkt te overwegen.’
Zelfmoord? Jan, opnieuw, en ditmaal met klemtoon: euh…? Zelfmoord? Waar dan? Odessa overweegt nergens zelfmoord. Odessa vraagt zich af hoe het zou voelen een moord te plegen. En wat die verschrikkelijke keuze, als ze die zou moeten maken, in haar zou teweegbrengen. Maar moord en zelfmoord zijn twee totaal verschillende fenomenen. Hoe krijg je het dan uit je pen, dat Odessa zo vaak zelfmoord overweegt, dat het iets geforceerds krijgt? (Maar toch blijkbaar niet geforceerd genoeg, zodat Jan doorheeft dat moord verschillend is van zelfmoord.)
Hoe oppervlakkig lees jij de boeken die je recenseert eigenlijk? Je recensie bevat ondertussen zoveel fouten, dat ze iets geforceerds krijgt.
Maar Jan ondertussen, schrijft voldaan verder: ‘Zelfs Machiavelli is zich bewust van de macht van boeken, hij noemt ze de belangrijkste wapens van de schrijvers: “woorden dringen de hoofden van mensen binnen en geven via hen vorm aan de wereld.”’
Machiavelli? Beste Jan, Machiavelli komt niet voor in het boek. De woorden die je citeert komen uit de mond van een personage dat de Boekmeester heet. Er is een link met Machiavelli, dat wel. Maar Machiavelli komt als personage niet voor. Waarom citeer je hem dan? Is je hoofd zo beneveld door spookboeken en het teveel aan namen, dat je spookpersonages ziet? Dat moet echt beter. De fouten die je maakt zijn het werk van een luie recensent.
En dat is je hele recensie. Want wat rest is een recensie-by-the-numbers. Een positief woordje hier, een negatief woordje daar, en Jans dagtaak zit erop.
Als een student van mij dit stukje binnenbracht, stuurde ik hem terug. ‘Jij gaat eerst dat boek lezen. En je schrijft veertig maal correct Lode A.! Volgens mij heb je het boek niet gelezen, Jan. Of maar voor de helft. Je hebt zelfs de moeite niet gedaan de eenvoudigste feiten te checken. Zoals in welke reeks het boek thuishoort en tot welke leeftijdsgroep het behoort. Het boek is geen 9+, maar 12+. Je moet moeite doen, Jan. Je moet dingen opzoeken.’
Maar misschien ben ik te streng. Jan is geen student van mij. Misschien is Jan wel een jongen van twaalf die trots zijn eerste recensie voor Pluizer schrijft – hoewel de schrijfstijl, droog als zand, wijst op die van een wat oudere man, die de passie van het lezen wat verloren heeft. Jongens van twaalf schrijven niet Lod. A., en hebben geen last met een handvol namen. Ze lezen met een enthousiasme en een oplettendheid waar het Jan aan ontbreekt.

Dus zoek ik op wie Jan Van Coillie is (op Pluizer.be verkeerdelijk als Jan Vancoillie geschreven. Maar van Pluizer zijn we een foutje ondertussen gewend.) En inderdaad, Jan Van Coillie is geen jongen van twaalf, maar een heuse docent Nederlands, een emeritus dan nog, en – het is best even te gaan zitten – de eerste in Vlaanderen ooit gedoctoreerd in Kinder- en Jeugdliteraturologie. Ja, dat kan hier blijkbaar. Het is een gekke wereld.
Jan Van Coillie is ook lid van het carrouselletje juryleden die elkaar afwisselen in allerlei prijzencommissies. (Wat is een prijs waard, vraag ik me af, als in de jury ervan een lezer als Jan Van Coillie zetelt?).
Jan Van Coillie, zo blijkt, geeft zelfs lezingen over kinderliteratuur. Zo geeft Jan Van Coillie dit advies: ‘Een goed jeugdauteur schrijft niet enkel voor zichzelf, maar ook voor het kind in zich.’ [Jan heeft het hier over mij, al snapt hij niets van mijn boeken.] ‘Volgens mij geldt hetzelfde voor een goed recensent. Zoals een goed auteur schrijft vanuit het kind in zich, probeert een goed recensent een boek tevens vanuit datzelfde perspectief te lezen. Hij moet in zekere zin trachten een kindlezer te worden.’ Dat is een mooie zin, Jan. Dubbel jammer dan ook, dat je er niet in slaagt die zin tot leven te brengen.

Nawoord

Wat is er nou erg aan een klungelige recensie van Jan Van Coillie?

Als in een recensie in The New Yorker een feit verkeerd staat, wordt dat bijzonder ernstig genomen. Excuses worden aangeboden. Ellenlange discussies volgen. Hier blijft zo’n recensie op de site staan én met overheidsgeld naar alle bibliotheken verspreid. En daar knelt het schoentje.

Ik contacteer Pluizer. Pluizer is eerst bereid de recensie op mijn eenvoudig verzoek te verwijderen: ‘Indien u wenst dat we het boek van Pluizer halen kan dat uiteraard.’ Wat me verwondert omdat ik niet gezegd heb over welke recensie het gaat noch om welke fouten. Maar later komt Pluizer op die beslissing terug. ‘Onze recensent staat achter zijn recensie van uw boek, dat hij wel gelezen heeft. Na overleg intern en met Cultuurconnect, besloten we de recensie te behouden zoals ze is.’
Het is alsof een student een herkansing krijgt, maar hij of zij zegt: ‘Ik blijf bij mijn standpunt en ik hoef niet te weten welke fouten ik gemaakt heb.’
Pluizer zegt verder dat hun recensies ‘door een buffer in de lezersgroep gaan waar een aantal andere recensenten eventueel nog wat feedback geven of de recensent iets kan aftoetsen.’ Daarna leest de eindredactie van Pluizer de recensie ook nog eens na. Maar het mag niet baten. Spookboeken, uitgevonden namen, thema’s en personages, het blijft allemaal staan. Zelfs de naam van de recensent krijgen ze niet correct geschreven.
Hoeveel fouten staan er in andere recensies op Pluizer? We hebben er het raden naar. Op zich maakt het niet veel uit. Tenzij hierom: Pluizer (via LINC-vzw) verkoopt die recensies aan Cultuurconnect, die ze op alle bibliotheeksites plaatst, en verspreidt zo een pak foutieve informatie over boeken.

Je zou denken, de bibliotheken (Cultuurconnect) halen de fouten er dan wel uit. Maar dat doet Cultuurconnect niet.
‘Voeren jullie dan geen kwaliteitsbeleid?’ vroeg ik aan Cultuurconnect.
‘Nee, dat doen we niet’, zei Cultuurconnect. ‘Pluizer schrijft recensies. Wij nemen die gewoon over.’
‘En een foute recensie verwijderen, kan dat?’
‘Nee, want dan zouden we een manuele ingreep moeten doorvoeren.’
‘Een manuele ingreep?’
‘U begrijpt, mijnheer Van Olmen, zoiets kunnen we niet.’

Peter Van Olmen

www.dekleineodessa.com

3 reacties

  • celinezoalszeisx

    Het klinkt allemaal wat cru gezegd maar ik begrijp wat de auteur wil bereiken.. Het is inderdaad niet oké om recensies te schrijven zonder dat je weet hebt van het boek. Zelf heb ik de kleine odessa (nog) niet gelezen, maar ik begrijp je frustratie. Ik weet niet of ik er akkoord mee ben om hem zo aan de schandpaal te nagelen, maar het is wel je volste recht om je mening hierover te uiten. Jammer dat je niet gehoord wordt aan de andere kant van het verhaal. Want dat zou al een heel grote rol spelen. Hopelijk komt er nog een oplossing uit de bus na het publiceren van dit artikel. Groetjes.

    • dekleineodessa

      Dag Celinezoalsjebent,

      Ik ben recensies wel gewoon, van jubelende tot ‘wat een stom boek schrijf jij’, ik trek er mij weinig van aan, en zou zeker geen kritiek geven op een onbekende recensent. De meeste doen oprecht hun best, dat geloof ik echt, en geven wat volgens hen een eerlijke mening is, of die nu goed is voor mijn boek of niet. Maar de recensie van Jan Van Coillie barst van de fouten. Dat hoort niet. En Jan Van Coillie is niet de eerste de beste. Hij zou beter moeten weten, beter moeten lezen, en beter moeten schrijven.

      En Pluizer en Cultuurconnect zouden een kwaliteitsbeleid moeten voeren. Zeker gezien ze met overheidsgeld werken. Maar noch Jan Van Coillie, noch Pluizer, noch Cultuurconnect heeft ooit gevraagd wat er mis is met de recensie…

      Bottomline: lees De kleine Odessa! Het boek is beter dan de recensie! 😉

  • zwartraafje

    Oei, ik kan me voorstellen dat het lezen van zo’n recensie heel frustrerend is voor een auteur. Waarschijnlijk zou hij dit stuk niet geschreven en gepubliceerd hebben indien er correct op zijn melding van fouten was gereageerd maar toch vind ik het altijd een beetje vreemd om iets dergelijks te lezen. Alsof ik in een discussie ben terechtgekomen waar ik niet thuis hoor. Zelf heb ik het boek niet gelezen en ik kan dus ook geen fouten in de recensie herkennen.

    Enkele jaren terug zei één van mijn contactpersonen bij een uitgeverij me dat ze het leuk vonden dat je duidelijk aan mijn recensies kon merken dat ik de boeken echt had gelezen. Ik herinner me nog dat ik dat heel bizar vond klinken vermits je een boek niet kan bespreken zonder het eerst te lezen. Maar jammer genoeg zijn er toch mensen die een boekbespreking neerpennen over een verhaal dat ze niet of slechts deels hebben gelezen.

Laat een antwoord achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *