De bruggenbouwer – Markus Zusak (Marloes)
Liefde in tijden van chaos
‘In den beginne waren er een moordenaar, een muilezel en een jongen, maar dit is niet het begin, het is ervoor, en ik ben er, en ik ben Matthew, en hier ben ik, in de keuken, in de nacht – de oude riviermonding van licht – en ik tik en ik tik.’ Met slechts één zin maakt Markus Zusak duidelijk wat De bruggenbouwer voor boek zal worden: een uitdagende en zeer prachtige, maar dikke pil! Ruim 560 pagina’s later concludeer je dat dit inderdaad het geval is. Zusak heeft zichzelf opnieuw ruimschoots bewezen. Zijn boek vertelt meer dan elke recensie kan doen vermoeden.
De bruggenbouwer gaat over de jongens Dunbar. Als lezer kijk je mee door de ogen van Matthew. Kort na zijn huwelijk reist hij terug naar zijn geboorteplaats en bezoekt het huis van zijn ouders. In de tuin graaft hij de oude tikmachine op. Hij zal de lezer een verhaal vertellen. Het betreft het verhaal van zijn broertje Clay, zijn vader Michael en moeder Penelope. Hij zal vertellen waarom de vijf Dunbarjongens werden zoals ze waren. Hij zoomt in naar de jeugd van zijn vader, van zijn moeder, de jaren van hun samen en de jaren waarin de jongens zonder ouders verder opgroeiden. Tegelijkertijd vertelt hij het verhaal van Clay die als enige broer terugging naar zijn vader.
IJzersterk binnen de roman van Zusak is de constructie van het verhaal. De roman bestaat uit verschillende delen en elk deel is opgedeeld in twee verhaallijnen die elkaar afwisselen. Enerzijds duikt Matthew steeds weer opnieuw de geschiedenis in en vertelt hij de lezer hoe zijn moeder opgroeide, hoe zijn vader was en hoe de eerste jaren als gezin eruitzagen. Anderzijds vertelt hij het verhaal van Clay die als enige broer teruggaat naar zijn vader en begint aan een monsterklus: het bouwen van een brug. De verhalen onderbreken elkaar steeds, maar sluiten bij die onderbrekingen ook naadloos op elkaar aan. Elke keer weet Zusak een link van het ene naar het andere fragment te leggen, waardoor impliciet causale verbanden lijken te ontstaan en je regelmatig tot denken aangezet wordt.
Daarnaast is ook het spel met de taal iets waar Zusak je mee omver blaast: ‘Als er voor den beginnen (in het schrijfproces tenminste) een tikmachine, een hond en een slang waren, dan waren er in den beginne – elf jaar eerder – een moordenaar, een muilezel en Clay. Zelfs in het begin moet iemand beginnen en op die dag kon dat alleen maar de Moordenaar zijn.’ Een bijna poëtisch doolhof van woorden brengt niet alleen het verhaal, maar ook de schoonheid van taal en dat is iets wat Zusak tot het einde van de roman vol weet te houden.
Tot slot kan ook de plot zelf aangemerkt worden als speciaal, indrukwekkend en uniek. De absurde situatie waar je als lezer in het begin mee te maken krijgt, lijkt iconisch voor de toonzetting. Markus laat je vrij snel kennismaken met de broers Dunbar. Ze wonen met z’n vijven in huis, vader is gevlucht, moeder is dood, in de keuken staat muilezel Achilles en kat Hector, vis Agamemnon en duif Telemachus leven in de rest van het huis. Clay maakt zich op voor een of andere boks-hardloop-wedstrijd en in huis struint een moordenaar rond. Dit alles lijkt compleet normaal gevonden te worden en Zusak brengt het op zo’n manier, dat je het als lezer óók bijna normaal gaat vinden.
In de loop van het verhaal valt alles – tot in detail – op zijn plaats. Leidmotieven als het boek De Steenhouwer spelen een centrale, maar zeer sterke rol en de manier waarop het verhaal zich ontwikkelt is verrassend doch complex. Zusak verwerkt op zeer krachtige wijze de boodschappen rondom liefde, het kunnen loslaten en het vertrek in het leven van de Dunbarjongens en maakt daarmee de lezer toeschouwer, soms zelfs deelgenoot, van de geschiedenis. De bruggenbouwer kan niet anders omschreven worden dan extreem krachtig. Zo mogelijk nog sterker dan het eerdere De boekendief.